Een blik op de wekelijkse toralezing – Parasjat Sjemot (Exodus 1:1 – 6:1) door landelijk studentenrabbijn Yanki Jacobs
12 januari 2025 – 11 teves 5785, Amsterdam
Aankomende sjabbat lezen we in de parasja (Exodus 1:1 – 6:1) over de eerste vormen van discriminatie en Jodenhaat. Een oud verhaal, maar schrijnend actueel. In Egypte kwam een nieuwe heerser aan de macht, een koloniale machthebber – zelf niet Egyptisch – die zowel het Egyptische volk als de Joden onderdrukte. Om een volksopstand tegen zijn regime te voorkomen, creëerde deze farao een groep die het zichtbaar nóg slechter zou hebben dan de gemiddelde Egyptenaar. De tactiek is pijnlijk vertrouwd. Een minderheid, herkenbaar en anders, werd slachtoffer van nepnieuws en haatcampagnes. De farao zaaide angst: “De Joden worden te groot, te machtig. Ze zullen ons overnemen.” Wat begon met demonisering en boycots, groeide uit tot systematische onderdrukking en slavernij.
Aanvankelijk gaven de Joden toe. Hun arbeid werd verpakt als een ‘bijdrage aan de samenleving’. Ze bouwden mee aan de Egyptische steden, in de hoop dat hun nuttigheid hen zou beschermen. Maar al snel werd duidelijk dat hun status steeds verder werd uitgehold. De Egyptische bevolking had hun eigen ketenen, maar ze konden zich troosten met één schrale gedachte: zij stonden in de sociale ladder nog nét boven de Joden. Een giftige dynamiek, waarin mensen zich aan het onrecht conformeren, zolang het hen zelf niet treft. Zo werd een hele maatschappij gecorrumpeerd.
En toch: het Joodse volk overleefde. Duizenden jaren later zijn we er nog steeds. Hoe kan dat? Het antwoord ligt besloten in de eerste zin waarmee het boek Exodus opent: Iesh oebeito – een man en zijn gezin. Toen Jacob en zijn familie naar Egypte afdaalden, werd expliciet vermeld dat zij als gezinnen kwamen. Aan het einde van de slavernij, tweehonderd jaar later, toen de uittocht nabij was, keert deze terminologie terug. Bij de voorbereiding op de Exodus werd ieder gezin aangespoord een lammetje te verzamelen. Daar staan weer dezelfde woorden: Iesh lebeit avot – een man en zijn gezin.
Het geheim van overleving ligt niet in macht, maar in de warmte van het familieleven. Het gezin is de hoeksteen van de Joodse overlevingskracht: ouders, kinderen, ooms, tantes, neefjes, nichtjes, opa’s en oma’s. Het is dit thuis dat ook in moeilijke tijden een oase van veiligheid moet bieden. Het was de kracht die de Joden in de Egyptische ballingschap bij elkaar hield, en het is de kracht die ons ook vandaag bij elkaar houdt.
Sjabbat sjalom!